sábado, 12 de fevereiro de 2011

Alberto Caeiro - Ik heb nooit kudden gehoed

Ik heb nooit kudden gehoed

Ik heb nooit kudden gehoed,
Maar het is alsof ik ze hoedde.
mijn ziel is als een herder,
Kent de winden en de zon
En wandelt aan de hand van de seizoenen
Al lopende en kijkende.
De hele rust van de natuur zonder mensen
komt naast mij zitten.
maar ik word triest als een zonsondergang
Voor onze verbeelding,
Wanneer het koud wordt ver weg op de vlakte
En men voelt dat de nacht is binnengekomen
Als een vlinder door het raam.

Maar mijn droefenis is rust
Omdat zij juist is, en natuurlijk,
En dat wat in de ziel moet zijn
Wanneer die reeds denkt te bestaan
En niet merkt dat de handen bloemen plukken.

Als een geluid van koebellen
Voorbij de bocht van de weg,
Zoals mijn gedachten tevreden.
Het spijt me alleen te weten dat ze tevreden zijn,
Want ik wist het niet, dan zouden ze,
In plaats van tevereden en droevig,
Vrolijk en tevreden zijn.

Denken is lastig als in de regen lopen
Wanneer de wind toeneemt en het harder lijkt te regenen.
Ik heb geen ambities noch verlangens.
Dichter zijn is geen ambitie van mij.
Het is mijn manier van alleen zijn.

En als ik soms, in mijn verbeelding,
Verlang een lammetje te zijn
(Of de hele kudde
Om mij over de hele helling te verspreiden
En veel gelukkigs tegelijk te zijn),
Dan is dat slechts omdat ik voel wat ik scrijf bij zonsondergang,
Of wanneer een wolk de hand over het licht strijkt
En een stlte door het gras waart.

Wanneer ik ga zitten om verzen te schrijven
Of, wandelend lags wegen en paden,
Verzen schrijf op een papier in mijn gedachte,
Voel ik een staf in mijn handen
En zie ik een silhouet van mijzelf
Op de top van een heuvel,
Kijkend naar mijn kudde en mijn gedachten ziende
Of kijkend naar mijn gedachten en mijn kudde ziende,
En vaag glimlachend als wie niet begrijpt wat men zegt
En wil doen of hij begrijpt.

Ik groet hen allen die mij mogen lezen,
Ik neem oor hen mijn breedgerande hoed af
Zodra de diligence verschijnt boven de heuveltop
En ze voor mijn deur zien zitten.
Ik groet hen en wens hun zon,
En regen, wanneer ze regen nodig hebben,
En dat in hun huis
Voor een open raam
Een lievelingsstoel staat
Waarin ze kunnen zitten en mijn verzen lezen.
En dat ze, bij het lezen van mijn verzen,
Mogen denken dat ik iets natuurlijks ben -
Bijvoorbeeld, die oude boom
In de schaduw waarvan ze, als kind,
Zich met een plof lieten vallen, moe van het spel,
En het zweet van hun verhitte voorhoofd veegden
Met de mouw van hun gestreepte boezelaar.

Alberto Caeiro, in "O Guardador de Rebanhos - Poema I"
Fernando Pessoa via zijn heteroniem Alberto Caeiro
Vertaling August Willemsen

Alberto Caeiro was eerste grote heteronym van Pessoa; samengevat door Pessoa, die schrijft: „Hij ziet dingen slechts met de ogen, niet met de mening.

Eu nunca guardei rebanhos

Eu nunca guardei rebanhos,
Mas é como se os guardasse.
Minha alma é como um pastor,
Conhece o vento e o sol
E anda pela mão das Estações
A seguir e a olhar.
Toda a paz da Natureza sem gente
Vem sentar-se a meu lado.
Mas eu fico triste como um pôr de sol
Para a nossa imaginação,
Quando esfria no fundo da planície
E se sente a noite entrada
Como uma borboleta pela janela.

Mas a minha tristeza é sossego
Porque é natural e justa
E é o que deve estar na alma
Quando já pensa que existe
E as mãos colhem flores sem ela dar por isso.

Como um ruído de chocalhos
Para além da curva da estrada,
Os meus pensamentos são contentes.
Só tenho pena de saber que eles são contentes,
Porque, se o não soubesse,
Em vez de serem contentes e tristes,
Seriam alegres e contentes.

Pensar incomoda como andar à chuva
Quando o vento cresce e parece que chove mais.
Não tenho ambições nem desejos
Ser poeta não é uma ambição minha
É a minha maneira de estar sozinho.

E se desejo às vezes
Por imaginar, ser cordeirinho
(Ou ser o rebanho todo
Para andar espalhado por toda a encosta
A ser muita cousa feliz ao mesmo tempo),
É só porque sinto o que escrevo ao pôr do sol,
Ou quando uma nuvem passa a mão por cima da luz
E corre um silêncio pela erva fora.

Quando me sento a escrever versos
Ou, passeando pelos caminhos ou pelos atalhos,
Escrevo versos num papel que está no meu pensamento,
Sinto um cajado nas mãos
E vejo um recorte de mim
No cimo dum outeiro,
Olhando para o meu rebanho e vendo as minhas idéias,
Ou olhando para as minhas idéias e vendo o meu rebanho,
E sorrindo vagamente como quem não compreende o que se diz
E quer fingir que compreende.

Saúdo todos os que me lerem,
Tirando-lhes o chapéu largo
Quando me vêem à minha porta
Mal a diligência levanta no cimo do outeiro.
Saúdo-os e desejo-lhes sol,
E chuva, quando a chuva é precisa,
E que as suas casas tenham
Ao pé duma janela aberta
Uma cadeira predileta
Onde se sentem, lendo os meus versos.
E ao lerem os meus versos pensem
Que sou qualquer cousa natural —
Por exemplo, a árvore antiga
À sombra da qual quando crianças
Se sentavam com um baque, cansados de brincar,
E limpavam o suor da testa quente
Com a manga do bibe riscado.

Alberto Caeiro, in "O Guardador de Rebanhos - Poema I"

sábado, 5 de fevereiro de 2011

Fernando Pessoa - Autopsychografie

De dichter wendt slechts voor.
Hij veinst zo door en door
Dat hij zelfs voorwendt pijn te zijn
Zijn werkelijk gevoelde pijn.

En zij die lezen wat hij schreef,
Voelen in de gelezen pijn
Niet de twee die hij geleden heeft,
Maar een die de hunne niet kan zijn.

En zo rijdt op zijn rails in 't rond,
Tot vermaak van onze rede,
Die opwindtrein, in dichtermond
Ook wel 'het hart' geheten.

Fernando Pessoa
vertaling: August Willemsen

Autopsicografia

O poeta é um fingador.
Finge tão completamente
Que chega a fingir que é dor
A dor que deveras sente.

E os que lêem o que escreve,
Na dor lida sentem bem,
Não as duas que ele teve,
Mas só a que eles não tem

E assim nas calhas de roda
Gira, a entreter a razão,
Esse comboio de corda
Que se chama o coração

Fernando Pessoa