sexta-feira, 24 de dezembro de 2010

Alberto Caeiro - Ik geloof niet in God omdat ik hem nooit heb gezien.

Er is metafysica genoeg in denken aan niets.

Wat ik denk van de wereld?
Weet ik veel wat ik van de wereld denk!
Als ik ziek werd zou ik daaraan denken.

Welk idee heb ik over de dingen?
Welke mening heb ik omtrent de oorzaak en gevolgen?
Wat heb ik tot nu bespiegeld over God, de ziel,
Over de schepping van de Wereld?
Ik weet niet. Voor mij is daaraan denken de ogen sluiten
En niet denken. Het is de gordijnen dichtdoen
Van mijn raam (dat geen gordijnen heeft).

Het mysterie der dingen? Weet ik veel wat mysterie is!
Het enige mysterie is dat er zijn die denken over het mysterie. Wie in de zon staat en de ogen sluit,
Begint met niet te weten wat de zon is
En heel veel dingen te denken vol van warmte.
Maar dan opent hij de ogen en hij ziet de zon,
En kan al nergens meer aan denken,
Want het zonlicht is meer waard dan de gedachten
Van alle filosofen en van alle dichters.
Het zonlicht weet niet wat het doet
En daarom faalt het niet en is het gemeengoed en goed.
Metafysica? Welke metafysica hebben die bomen?
Die van groen zijn en gekruind en takken hebben
En van vruchten geven op hun tijd, hetgeen ons niet doet denken,
Ons, die niet bij machte zijn ze echt te zien.
Maar welke metafysica is beter dan de hunne,
Die is: niet weten waartoe ze leven
Noch weten dat ze het niet weten?
'Innerlijke constitutie der dingen'...
'Innerlijke zin van het Heelal'...
Dat alles is onecht, dat alles wil niets zeggen.
Het is ongelooflijk dat men denken kan aan dat soort dingen,
Het is als denken aan redenen en doeleinden
Wanneer het eerste ochtendlicht straalt, en langs de rand der bomen
Een zacht en glanzend goud de duisternis verdrijft.
Denken aan de innerlijke zin der dingen
Is overtollig, zoals denken aan gezondheid
Of als een glas water dragen naar het water van de bronnen.
De enige innerlijke zin der dingen
Is dat ze geen enkele innerlijke zin hebben.

Ik geloof niet in God omdat ik hem nooit heb gezien.
Als hij zou willen dat ik in hem geloofde,
Zou ongetwijfeld met mij komen praten
En in mijn kamer binnenstappen
En mij zeggen, Hier ben ik!

(Dit klinkt misschien lachwekkend in de oren
Van wie, niet wetende wat kijken naar de dingen is,
Ook niet begrijpt degene die erover spreekt
Op de manier van spreken die het waarlijk zien die dingen leert.)

Maar als God de bloemen en bomen is,
De bergen en de zon en maanlicht,
Dan geloof ik in hem,
Dan geloof ik in hem op ieder uur,
En heel mijn leven is één gebed en is één mis,
En een communie met de ogen en door de oren.

Maar als God de bomen en de bloemen is,
De bergen en het maanlicht en de zon,
Waarom dan noem ik hem God?
Ik noem hem bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht;
Want als hij, opdat ik hem zou zien,
Zich zon gemaakt heeft en maanlicht en bloemen en bomen en bergen,
Als hij mij verschijnt zijnde bomen en bergen
En maanlicht en zon en bloemen,
Dan is het omdat hij wil dat ik hem ken
Als bomen en bergen en bloemen en maanlicht en zon.

En daarom gehoorzaam ik hem
(Wat meer weet ik van God dan God van zichzelf?),
Ik gehoorzaam hem door te leven, spontaan,
Als wie de ogen openslaat en ziet,
En ik noem hem maanlicht en zon en bloemen en bomen en bergen,
En ik heb hem lief zonder aan hem te denken,
En ik denk mij hem door te zien en te horen,
En ik ga met hem op ieder uur.

Aan God danken is God ongehoorzaam zijn,
Want God wilde dat wij hem niet kenden,
Daarom heeft hij ons zich niet getoond…

Laat ons eenvoudig zijn en kalm
Als beken en bomen,
En dan, in zijn liefde, maakt God ons
Ons, zoals bomen bomen zijn
En beken beken zijn,
En hij schenkt ons het groen in hun lente,
En een rivier waarheen te gaan wanneer wij eindigen…
En meer geeft hij ons niet, want ons meer geven zou ons meer ontnemen zijn.

Fernando Pessoa via zijn heteroniem Alberto Caeiro
Vertaling August Willemsen

Alberto Caeiro is Pessoa’s eerste grote heteroniem, zoals Pessoa hem beschrijft : “Hij ziet de dingen met de ogen alleen, niet met het verstand. Hij laat geen gedachten vrij wanneer hij naar een bloem kijkt … het enige wat een steen hem vertelt is dat het hem niets te vertellen heeft … deze manier van kijken naar een steen kan omschreven worden als een volledig onpoëtische manier van kijken naar de dingen.” Toch maakt Caeiro volgens Pessoa net door afwezigheid van sentiment pure poëzie.

Wat Caeiro tot een uitzonderlijk poëtisch experiment maakt is zijn wereldbeeld. Hij ziet alleen buitenkant. In godsdienst, filosofie, poëtische beschouwingen bij volle man, kortom in elke vorm van metafysica ziet hij alleen irritatie. Hij stelt niets wat dan ook in vraag, hij aanvaardt de wereld zoals ze is. Zijn dichtkunst getuigt van een kinderlijke verwondering tegenover de oneindige diversiteit in de natuur. Hij is vrij van metafysische ketens.

Daardoor zijn de Caeiro-gedichten ven Pessoa ook het meest verstaanbaar, en een prachtige eerste kennismaking met de poëzie an sich. Alles behalve poëzie, want wezenlijk. In de wereld van Caeiro triomfeert de idee dat in de wereld om ons heen alles oppervlakte is, de dingen precies zijn zoals ze lijken, er geen verborgen betekenis bestaat, een steen een steen, een bloem een bloem is en een rivier een rivier.

Hij slaagt er aldus in zich te bevrijden van de angsten die de anderen in zijn omgeving wel ervaren omdat voor hem, de dichter Caeiro, we het recht niet hebben onze omgeving, en al wat daarin bestaat, meer toe te schrijven dan hun eenvoudige bestaan. Ons ongeluk, aldus Caeiro, komt voort uit onze onwil om onze horizon te beperken. Als dusdanig vloeit geluk voort uit het niet bevragen, en dus vermijden van twijfels en onzekerheden. Hij begrijpt de realiteit alleen via zijn zintuigen en wie geluk nastreeft moet volgens hem hetzelfde doen. Geluk is voor Caeiro eenvoudig bestaan, al is dat lang niet zo eenvoudig.


Há Metafísica bastante em não pensar em nada.

O que penso eu do mundo?
Sei lá o que penso do mundo!
Se eu adoecesse pensaria nisso.

Que idéia tenho eu das cousas?
Que opinião tenho sobre as causas e os efeitos?
Que tenho eu meditado sobre Deus e a alma
E sobre a criação do Mundo?
Não sei. Para mim pensar nisso é fechar os olhos
E não pensar. É correr as cortinas
Da minha janela (mas ela não tem cortinas).

O mistério das cousas? Sei lá o que é mistério!
O único mistério é haver quem pense no mistério.
Quem está ao sol e fecha os olhos,
Começa a não saber o que é o sol
E a pensar muitas cousas cheias de calor.
Mas abre os olhos e vê o sol,
E já não pode pensar em nada,
Porque a luz do sol vale mais que os pensamentos
De todos os filósofos e de todos os poetas.
A luz do sol não sabe o que faz
E por isso não erra e é comum e boa.
Metafísica? Que metafísica têm aquelas árvores?
A de serem verdes e copadas e de terem ramos
E a de dar fruto na sua hora, o que não nos faz pensar,
A nós, que não sabemos dar por elas.
Mas que melhor metafísica que a delas,
Que é a de não saber para que vivem
Nem saber o que não sabem?
"Constituição íntima das cousas"...
"Sentido íntimo do Universo" ...
Tudo isto é falso, tudo isto não quer dizer nada.
É incrível que se possa pensar em cousas dessas,
É como pensar em razões e fins
Quando o começo da manhã está raiando, e pelos lados das árvores
Um vago ouro lustroso vai perdendo a escuridão.
Pensar no sentido íntimo das cousas
É acrescentado, como pensar na saúde
Ou levar um copo à água das fontes.
O único sentido íntimo das cousas
É elas não terem sentido íntimo nenhum.

Não acredito em Deus porque nunca o vi.
Se ele quisesse que eu acreditasse nele,
Sem dúvida que viria falar comigo
E entraria pela minha porta dentro
Dizendo-me, Aqui estou!

(Isto é talvez ridículo aos ouvidos
De quem, por não saber o que é olhar para as coisas,
Não compreende quem fala delas
Com o modos de falar que reparar para elas ensina.)

Mas se Deus é as flores e as árvores
E os montes e sol e o luar,
Então acredito nele,
Então acredito nele a toda a hora,
E a minha vida é toda uma oração e uma missa,
E uma comunhão com os olhos e pelos ouvidos.

Mas se Deus é as árvores e as flores
E os montes e o luar e o sol,
Para que lhe chamo eu Deus?
Chamo-lhe flores e árvores e montes e sol e luar;
Porque, se ele se fez, para eu o ver,
Sol e luar e flores e árvores e montes,
Se ele me aparece como sendo árvores e montes
E luar e sol e flores,
É que ele quer que eu o conheça
Como árvores e montes e flores e luar e sol.

E por isso eu obedeço-lhe,
(Que mais sei eu de Deus que Deus de si próprio?),
Obedeço-lhe a viver, espontaneamente,
Como quem abre os olhos e vê,
E chamo-lhe luar e sol e flores e árvores e montes,
E amo-o sem pensar nele,
E penso-o vendo e ouvindo.
E ando com ele a toda a hora.

Pensar em Deus é desobedecer a Deus,
Porque Deus quis que o não conhecêssemos.
Por isso se nos não mostrou...

Sejamos simples e calmos,
Como os regatos e as árvores,
E Deus amar-nos-á fazendo de nós
Nós como as árvores são árvores
E como os regatos são regatos,
E dar-nos-á verdor na sua primavera,
E um rio aonde ir ter quando acabemos...
E não nos dará mais nada, porque dar-nos mais seria tirar-nos mais.

Alberto Caeiro

Sem comentários:

Enviar um comentário